Ingezonden:

Thema Boekenweek ‘Ik ben alles’

De jaren stapelden zich op en Ben merkte dat hij steeds vaker de neiging had af en toe terug te kijken, als een automobilist in de achteruitkijkspiegel. Hij hoefde niet diep te zoeken, wel ver, na zoveel tijd. Als een sputterende geiser kwamen de beelden boven, samen met de spanning van toen. Twaalf jaar was-ie en hij moest zijn plaats in de nieuwe school en in het nieuw soort leven vinden. Hij zag de onuitsprekelijk mooie Irene en was op slag oneindig verliefd. Maar een woord, zelfs een blik met haar wisselen maakte hem misselijk van angst. Even kwam soms dat verleden als een soort heden weer in hem opspelen. Dan richtte hij zijn blik weer op de weg.

Wat was dat nou voor een naam die hij had? Alles heette zijn vader, Alles, en hij dus ook. Was hij ermee gepest? Ja, maar dat van toen deed nu allang geen pijn meer. Weten, dat deed hij wel, lijden niet meer.

Student, echtgenoot, vader, zakenman, de achteruitkijkspiegel was te klein voor zijn blik naar toen. De snelweg lag als een rechte streep naar een toekomst, een makkie, maar met al die herinneringen leek de weg achter hem er een vol kronkels, met afslagen en uitritten.

Hij wou even stoppen, maar waar? Hier dan maar. Een tankstation. En hij grinnikte bij de gedachte dat de pauze een wel heel toepasselijke plek had gevonden. Bijtanken, dat zou hij doen. Met benzine en koffie.

Hij stapte uit dat verleden de moderne tijd van een koffiecorner binnen. Dubbele espresso dan maar. De koffiemachine sputterde en de jongedame met de naam Irene op haar revers vroeg hem welke naam ze op het bekertje kon zetten. “Mijn naam? Ik? Ben Alles.”

Dick de Scally